= Welkom =


Welkom op de website Kinderen van het Licht


In dit nieuwe tijdperk van wakkerworden
waarin de wereld talloze veranderingen
ondergaat die de mens zelf heeft geschapen
uit onwetendheid, wil deze website terug
gaan naar de bron.
De kinderen van het Licht zullen wereldwijd
opstaan en leiden vanuit hun innerlijke kracht
Laten we hand in hand de waarheid aan het
licht komen en ons verbonden bewustzijn
samen sterken tot een wereld van eenheid.


25 september 2011

De ondergang van de wijsheid



Antropoloog-filosoof Marcel Messing tracht al meer dan 35 jaar vanuit een holistische visie de werkelijkheid te begrijpen. Studie en overweging zijn voor hem dagelijkse aangelegenheden. Hij publiceerde 25 boeken, waarvan verschillende in vertaling, schreef vele artikelen en diverse dichtbundels en verzorgde talloze lezingen en themadagen.
De ondergang van de wijsheid
In het gelijknamige boek waarschuwde in 1954 de Franse filosoof en toneelschrijver Gabriël Marcel (1889-1973), antipode van Jean-Paul Sartre, ervoor dat de vruchten van de ‘vooruitgang’ alleen maar geplukt kunnen worden als de technologische resultaten van de industriële beschaving niet tot ontmenselijking leiden. Als de hybris van de mens en zijn wil tot macht (tekens van illusie) leiden tot het verdwijnen van dankbaarheid, geduld en afstand nemen met betrekking tot gebeurtenissen, eerbied voor de ouderdom en de geschiedenis (zonder te vervallen in ‘blind conservatisme’ of ‘bijgelovig traditionalisme’ of het niet erkennen van dwalingen in het verleden), nederigheid, verwondering en bewondering, genieten van al wat is, levenskwaliteit, verdraagzaamheid, sacraliteit, sereniteit en de ‘verborgen aanwezigheid van het universele’, betekent dit voor hem de ondergang van de wijsheid, die uiteindelijk tot een totaal verval van een beschaving leidt.[1]
Dat de Duitse cultuurfilosoof Oswald Spengler (1880-1936) in zijn theorie over de kringloop der culturen iedere beschaving natuurwetmatig laat ondergaan in ouderdom, de fase van verstarring en ontbinding (‘Zivilization’), beschreven in zijn Der Untergang des Abendlandes (1918-’22), lijkt een onvermijdelijke werkelijkheid. Maar de wijze waarop beschavingen ten onder gaan en ten onder zullen gaan, heeft alles te maken met het teloorgaan van de wijsheid en van de eerbied voor het geheel der dingen. Volgens Spengler zou de westerse beschaving rond het jaar 2000 ten onder gaan. Hij was echter niet op de hoogte van de wijsheid van de Purana (de Boeken der Ouden) uit India of het Boek Enoch, die, zoals de door sommige wetenschappers bespotte Mayakalender, uitdrukkelijk spreken over het einde van de huidige grote cyclus, de meest kritieke fase van de ontwikkelingsgang van de mensheid. Wie in het land der blinden, waarin vele eenogige leiders de mens misleiden, zijn ogen niet sluit, is heden ten dage getuige van het einde van een grote cyclus.

De faustiaanse mens, Prometheus en Epimetheus
Waar de mens het geduld verliest, de intuïtie, het basisgevoel van het leven, het ‘eeuwig vrouwelijke’ en waar haast de methode wordt om allerlei kennis te verkrijgen, ontstaat de faustiaanse mens die naar macht grijpt die hij niet beheersen kan om uiteindelijk te ontdekken wat in de Faust van Goethe te lezen staat: ‘Es irrt der Mensch, solang er strebt.’(‘Prolog im Himmel’) De kennis van Faust is demonische kennis, verkregen door een verbond met Mephistopheles, de duivelse kracht die alles scheidt en splitst, symbool ook van het verdwaasde ego dat uitsluitend via het analytische verstand de werkelijkheid tracht te be-grijpen. Pas als Faust ‘das Ewigweibliche’ hervindt (Gretchen) en zijn streven naar macht en kennis opgeeft, kan hij bevrijd worden. Dan klinkt aan het eind van de Faust het slotvers van het mystieke koor: ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’.
[2] In de roman Frankenstein or the modern Prometheus[3] (1818) beschrijft Mary Shelley dat de rationele geleerde Victor Frankenstein vreselijke monsters voortbrengt, omdat hij aan het begin van zijn loopbaan weigerde te huwen met de ‘gouden Helena’, alchemistisch symbool van de intuïtie, het eeuwig vrouwelijke, het gevoel. Zoals Dante zijn Paradiso niet kon binnengaan zonder Beatrice, zo kan de moderne mens zijn geluk niet realiseren als de rede verstoken blijft van het gevoel, ‘das Ewigweibliche’. De rede zonder gevoel kan ontaarden in een allesvernietigend vuur. In de Griekse mythe van de tweelingbroers Prometheus en Epimetheus wordt dit dilemma op scherpe wijze uitgedrukt. De halfgod Prometheus (Grieks voor ‘hij die vooruitdenkt’), die gezien wordt als grondlegger van de beschaving, steelt via een list het vuur van de oppergod Zeus om het aan de mensen te geven. Zeus straft Prometheus via zijn broer Epimetheus (Grieks voor ‘hij die achteraf denkt’). Hij geeft Hephaistos, de god van het vuur en de smeedkunst, de opdracht om voor Epimetheus een betoverende vrouw te scheppen, Pandora (‘draagster van alle gaven’). Hoewel Prometheus Epimetheus gewaarschuwd had geen geschenken van Zeus aan te nemen, was Epimetheus blij met Pandora, die een doos bij zich had, die door haar geopend wordt. Er vliegen ziektes en rampen uit, waar de mens voorheen vrij van was. De mythe verhaalt dat op de bodem van de doos de hoop lag. ‘Vooruitdenken’ dat niet gepaard gaat met reflectie, overweging, intuïtie, èthos (Gr.: ‘vertoeven bij’), kortom wijsheid, opent de doos van Pandora. Een kosmische wet is overschreden.
In De val van Prometheus. Over de keerzijden van de vooruitgang pleit cultuurfilosoof Ton Lemaire voor vrijwillige eenvoud, soberheid, zuinigheid en matigheid. Hij waarschuwt voor de arrogantie, dwaasheid en hybris van de Prometheusmens, die uiteindelijk de aarde vernietigt: ‘In de welvaartmaatschappij spreekt men niet graag over soberheid, zuinigheid of genoeg hebben, maar liever over méér, beter en sneller. Waar vooruitgang en groei heilige huisjes zijn, is twijfel daaraan taboe.’
[4] Het grijpen naar krachten waar de mens niet rijp voor is, veronderstelt haast. Haast zet het leven onder druk, verlangt ogenblikkelijk vruchten of resultaten en gaat daardoor voorbij aan een natuurlijk groeiproces. Natuurlijk, de evolutie kán versneld worden, maar dan dient men bereid te zijn de rampspoeden, ziektes en ellende erbij te nemen. ‘Le Penseur’ van Rodin leert ons dat werkelijk denken nadenken is.

Het verlies van de stilte en de cultuur van de haast en het lawaai 
De mens die gedreven door haast het ritme van de natuur onder druk zet, brengt een middelpuntvliedende kracht in beweging die uiteindelijk tot ontmenselijking leidt. Sinds de uitvinding van de machine tijdens de industriële revolutie werd in toenemende mate met dit ritme gebroken en daarmee ook met de stilte als manifestatie ervan. Stilte is meer dan afwezigheid van lawaai. Stilte heeft te maken met ‘het mysterie van het bestaan als aanwezigheid’ (présence: G. Marcel), dat zich op natuurlijke wijze voltrekt, zichzelf vervult. Stilte wordt gekenmerkt door afwezigheid van een gewelddadige beweging die indruist tegen het ritme van de natuur. In een cultuur van de haast domineert de mens op alle niveaus en creëert een snelheid in de productie van goederen en ideeën die explosief werkt ten aanzien van het bestaan. Snelwegen voor allerlei soorten vervoer en digitale snelwegen voor ‘communicatie’ zijn daar onder andere de kenmerken van. De behoefte om zich steeds sneller te willen verplaatsen in en door de elementen, voortgestuwd door een blinde begeerte van steeds meer en steeds verder, leidt al snel tot een lawaaimachine, die door afwezigheid van stilte en reflectie gedoemd is te exploderen. Een op drift geslagen cultuur die alles aanprijst ter wille van de vooruitgang is niets anders dan een ontwortelde boom die bij een wereldstorm krakend naar beneden zal storten. Het vernuftige wereldwijde web (www) met zijn steeds verfijndere mogelijkheden tot ‘communicatie’ leidt onherroepelijk tot atrofie van de kwaliteiten van de geest en het zich steeds meer hechten aan een virtuele werkelijkheid. Hierover kunnen digitale ‘filosofen’ zich buigen om te zien hoe de cultuur van de wijsheid meer en meer vervangen wordt door een cultuur van de slimheid. De razendsnelle explosie van informatie via allerlei tabletcomputers leidt vroeg of laat tot een indigestie en versnelt het veruitwendigen van onvermoede spirituele kwaliteiten van het bewustzijn. De microcomputers van vandaag worden morgen afgevoerd naar het rariteitenkabinet en wellicht vergeleken met de kleitabletten van Sumerië, die men waarschijnlijk nimmer (goed) gelezen heeft, want daarin is sprake van ‘goden’ die gebruikmaakten van de meest geavanceerde technieken, die heden ten dage nauwelijks begrepen worden.
[5] Technische mogelijkheden en hun toepasbaarheid dienen steeds zorgvuldig afgewogen te worden voordat een mogelijk nieuwe ramp uit de doos van Pandora vliegt. De manipulatie van de natuur, de idee van ‘de maakbaarheid van het leven’, het versnellen van het natuurlijke groeiritme en het overschrijden van de ecologische maat door een economie die de kringloopeconomie (eens gebaseerd op de menselijke bloedsomloop: Keynes) vervormt tot een gewelddadige en perverse wereldcasino-economie waarin de geldmotor alles opdrijft tot ‘globalisering’ (Von Hayek, Friedman en zijn ‘Chicagoboys’), vervreemden de mens van het thuis zijn bij zichzelf.[6] Alles is met alles verbonden. Wie het web van het leven haastig uiteenscheurt, raakt verstrikt in egoïsme en vervreemdt van de grondtoon van het bestaan.
‘Haast is een vorm van woede, gericht tegen het uitstel, onverdraagzaamheid tegen de niet-identiteit. Ethisch gezien heeft het verschijnsel dezelfde wortel als het geweld’, schreef de filosoof Cornelis Verhoeven.
[7]
De mens die zich vergrijpt aan de natuur, zich overgeeft aan een mateloos hedonisme, zich verliest in een cultuur van het lawaai, de stilte als bron van alle dingen is kwijtgeraakt, is er zelf de oorzaak van dat de natuur ‘genadeloos’ terugslaat. Boëthius (480-526) dichtte:

‘Elk seizoen drukte Godes hand
eigen taak en karakter op.
Hij duldt niet dat dooreen geraakt
dat wat hij door zijn wet bedwong.
Al wat blindelings van zijn baan
afwijkt, al wat zijn plaats niet weet,
kán zijn doem niet ontlopen.’
[8]
De mens als de maat van alle dingen?
De westerse en verwesterde mens traden in het voetspoor van de sofist Protagoras van Abdera (ca. 490-420 v. Chr.), die de mens beschouwde als ‘de maat van alle dingen, van wat is dat het is, van wat niet is dat het niet is’. Hoewel dit relativisme bij Protagoras geenszins zonder moraal was, heeft zijn homo mensura-theorie een mateloos handelen zonder weerga voortgebracht. Denk aan het cultuurrelativisme, dat niet alleen leidde tot de visie dat absolute waarheid niet bestaat, maar ook tot een negatie van de universele natuurwetten. In de Veda werd de universele wet dharma genoemd, ‘dat wat het leven ondersteunt’. In de oude Chinese wijsheid is sprake van tao (‘de weg’), basis van alle harmonie. In zijn arrogantie onttroonde de (westerse) mens de wijsheid als de allesdoordringende kracht van het universum. (Het woordje ‘universum’ komt van het Latijn en kan vertaald worden als ‘gericht op één’.)
Sinds de Verlichting (Aufklärung) de kritische rede op het altaar van de kennis plaatste, groeide tegelijkertijd onder dat altaar het zaad der dwaasheid, dat zijn kiemkracht altijd daar vindt waar de intuïtie, het mythische, het droomachtige, het poëtische, kortom ‘das Ewigweibliche’, wordt ontkend of afgesneden. Sinds Aristoteles woedt de voortdurende strijd tussen mythe en rede, die een open wond heeft teweeggebracht tussen gevoel en verstand.
Het ‘vooruitgangsgeloof’, geïnitieerd door een aantal hogepriesters der wetenschap, vertoont niet alleen kenmerken van een nieuw soort ‘geloof’, maar is tegelijkertijd de ‘inquisiteur’ van de eigen intuïtie. In de kathedralen van de wetenschap is meer mythisch denken aanwezig dan men wil toegeven. ‘In feite leven we dag in dag uit ver boven de grenzen van ons bewustzijn; zonder dat we het weten leeft het onbewuste mee. Hoe sterker de kritische rede de boventoon voert, des te armer wordt het leven; hoe meer we bewust kunnen worden van het onbewuste, van de mythe, des te meer leven integreren we. Het overschatte verstand heeft dit gemeen met de absolute staat: onder zijn heerschappij verkommert de enkeling’, formuleerde C.G. Jung.
[9] Voor Joseph Campbell was de mythologie ‘het lied van het universum’.[10] De breuk met het leven als cyclisch gebeuren heeft ons volkomen uit balans gebracht. Als een Icarus, die zijn innerlijke stem negeert, stort de moderne mens neer in de zee van een niet doorgrond onbewuste. Hybris is een steeds terugkerend thema in de mythe en een realiteit in de wereld van de ‘kritische rede’.
Zhuang Zi (ca. 360-300 v. Chr.), vertrouwd met de wijsheid van de Chinese wijze Lao Zi (5de eeuw v. Chr.), zei: ‘De tao van de hemel volgt zijn kringloop zonder dat er iets is dat hem tegenhoudt, en de tienduizend dingen worden erdoor vervolmaakt. De tao van het opperwezen volgt zijn kringloop zonder dat er iets is dat hem tegenhoudt, en de hele wereld schaart zich onder zijn gezag. De tao van de wijze volgt zijn kringloop zonder dat er iets is dat hem tegenhoudt, en alles wat zich binnen de wereldzeeën bevindt onderwerpt zich aan hem. Indien er helderheid is over de tao van de hemel en inzicht over de tao van de wijze, zodat de zes polen van de wereld en de vier jaargetijden door de deugd van de vorst beïnvloed worden, dan zal alles spontaan, uit zichzelf en ongemerkt stilte vinden.’
[11]

Filosofie: beminnen van de wijsheid
Filosofie komt, zoals bekend, van het Griekse philéo = liefhebben, beminnen, en van sophia = wijsheid. Een filosoof is van oudsher iemand die de wijsheid als bron van al wat is heeft ontdekt en liefheeft. Filosofie die de wijsheid als bron van al wat is niet meer kent (of negeert), heeft de bijl van de eenzijdige rede aan haar eigen wortel gelegd en veroorzaakt op sluipende wijze niet alleen de ondergang van de wijsheid, maar ook van het filosofisch denken, dat eens geworteld was in het geheel der dingen, in die hoedanigheid het zichtbare antwoord van bewustzijn zelf. Waar verwondering vervangen wordt door een faustiaanse geest, die met het scherpe mes van de rede alles opensnijdt, wordt de filosofie het meest getroffen in het eigen hart. Wie een ui pelt tot op de laatste schil, zal met tranen in zijn ogen naar een ‘ontwonderde’ wereld kijken, waarin tevens de zingeving, betekenis en mogelijkheden van het bestaan zijn weggesneden. De manipulerende geest wordt zichtbaar in de hand die overal zijn stempel op drukt en maar al te vaak tot vuist geworden is in plaats van een open, lege hand. Het directe contact met de essentie van het leven, zoals de mythische mens dat nog kende, vervluchtigt en laat een diep heimwee na, een verlangen naar het ‘verloren paradijs’, naar tijdloos bewustzijn in rust. Waar oorspronkelijk het contact met de dingen plaatsvond via het voelen, het raken (Lt. contingere = samen-raken), zijn het voortaan instrumenten die bemiddelen tussen de zintuigen en de werkelijkheid. Zo wordt het gevoel van verbondenheid met de natuur vervangen door afgescheidenheid, individualiteit. De oorspronkelijke betekenis van het Latijnse adjectief religiosus is ‘aandachtig’, ‘nauwgezet’ en heeft niets te maken met georganiseerde godsdienst, surrogaat voor het natuurlijke besef van wijsheid. Religie komt van het Latijnse rĕlǐgare, dat ‘naar achteren binden’ of ‘vastbinden’ betekent, in de zin van zich opnieuw verbinden met de wortel van het bestaan, door Lao Zi ‘wortel vinden’ genoemd en in het India van de Veda, ‘yoga’ (juk), dat alle tweeheid verbindt (advaita). Het Griekse woord theos, verwant aan het Griekse werkwoord theáomai, dat ‘met bewondering of verbazing bekijken’ of ‘geestelijk beschouwen’ betekent, mondde uit in het geperverteerde woord ‘God’. God wordt meer ervaren in verwondering en stilte dan door dwaze godsdienstige beelden, wetten en dogma’s. Beweging en rust vormen de basis van al wat is, zoals verwoord in logion 50 van Het Evangelie van Thomas. Stilte en woord horen bijeen als de alfa en de omega van het Griekse alfabet. De golven en deeltjes die de quantumfysica heeft ontdekt, blijken beïnvloed te kunnen worden door ons denken (John Wheeler), zoals water gevoelig blijkt te zijn voor onze gedachten en woorden (Emoto). ‘In den beginne was het Woord’, het Aum van de Upanishads. Maar vóór het Woord was en is de Stilte, de wijsheid, de vrouwelijke kracht van Sophia. De fysica, op zoek naar het ‘God-deeltje’ in de ondergrondse deeltjesversneller in het CERN-laboratorium aan de rand van Génève (volgens de vooraanstaande astrofysicus Martin Rees een gevaarlijke aangelegenheid
[12]), is reeds in staat om op microniveau een big bang na te bootsen. De tijdruimtelijke openbaring van levensvormen van een big bang tot een big crunch op macrokosmisch niveau is in feite één enorme ‘ademhaling’ van ‘één’, van onmetelijk bewuste energie, die beweging en rust in wijsheid doordringt.
Filosofie die zich niet meer bezighoudt met wijsheid, maar uitsluitend met historische, antropologische, maatschappelijke, politieke, technologische, economische, ecologische of godsdienstige problemen, leeft in de euforie van haar eigen stervensproces. Ondanks enkele korte oplevingen is haar relevantie tot bijna nul gereduceerd. Bij de katafalk van haar begrafenis kan doctor Ignorantia spoedig een lijkrede houden over haar gemiste kansen. In een vuistdik traktaat kan men deze rede later dan nog eens naslaan.

De cultuur van de dwaasheid en de opkomst van de slimheid
Nadat in 529 keizer Justinianus de Grote (reg. 527-565) de Platoonse Academie in Athene sloot (het einde van de Griekse Oudheid), vluchtten de wijzen naar andere oorden, wachtend op betere tijden, die evenwel niet aanbraken. De uitspraken van de zeven rishi’s (wijze zieners) uit het Oude India zijn bijgezet in oude boeken en de vermaning van Lao Zi in de Daodejing (I,2) dat de wijze mens vanuit het zijn onthecht handelt en daardoor alles verwerft (vgl. Bhagavad Gita III,25)
[13], zijn in het ICT-tijdperk wel te vinden op internet, maar worden weinig of niet overwogen door filosofen en politici.
Blaise Pascal schrijft in zijn Pensées: ‘De mensen zijn zo onvermijdelijk dwaas, dat men een dwaas moet zijn op een andere manier om niet dwaas te wezen.’
[14] Dwaze mensen worden helaas pas wijzer door tegenslag en lijden. Van de Boeddha zijn de woorden: ‘De dwaas die weet dat hij een dwaas is, is in zoverre al een wijze. Maar de dwaas die denkt dat hij wijs is, is terecht een dwaas.’ (Dhammapada 63)[15]
De joodse filosoof en slijper van lenzen Spinoza (1632-1677), die reeds vóór Charles Darwin het recht van de sterkste als de natuurwet bij uitstek zag, beschrijft in zijn Tractatus Politicus, dat macchiavellistische trekjes bevat, wat de mensen in zijn tijd over politici dachten: ‘Maar aan de andere kant is men van oordeel dat politici de mensen meer belagen dan van dienst zijn en worden zij meer als slimmeriken dan als wijzen gezien.’
[16]
Erasmus’ satire Lof der zotheid (1511) toont ons hoe dwaasheid de wereld op alle niveaus regeert, met name de dwaasheid van de theologen en van de machtigen in kerk en  samenleving.
[17]
Steelsgewijs heeft slimheid, de tweelingbroer van dwaasheid, zich genesteld in het dagelijkse leven. In de media, de politiek en het sociale leven bedient zij zich van een taal die geen brug meer slaat naar wijsheid. Punten scoren, weetjes, shows, spelletjes, soaps, quizzen, lotto’s, emo-tv en brood en spelen halen hoge kijkcijfers, want het is niet de kwaliteit die telt, maar de kwantiteit (kijkcijfers). Slimheid domineert steeds meer een cultuur die afscheid genomen lijkt te hebben van wijsheid. In België verwierf de populistische politicus Bart de Wever (NVA) onlangs grote populariteit in het televisieprogramma ‘De allerslimste mens ter wereld’ en kreeg door zijn slimme antwoorden en opmerkingen de gelijknamige titel. En onlangs werd de regio Eindhoven uitgeroepen tot de ‘slimste regio van Nederland’. Slim zijn telt, niet wijs zijn. De slimme mens stelt slimme vragen en zoekt slimme antwoorden. Slimme producten, slimme microcomputers (ambient intelligence) voor ‘slimme zorgtechnologie’, slimme opmerkingen, slimme meters, smartphones, slimme verkopers, slimme beleidsmensen, slimme programma’s… Steeds meer slimme mensen zijn in staat de taal te reduceren tot een leuze, propagandistisch woord of reclamespreuk. Slimheid neigt al gauw tot sluwheid en geslepenheid, nekslag voor de wijsheid. Met al onze wetenschappelijke en technologische kennis lijkt de moderne mens meer en meer op Doctor Faustus, niet beseffend hoe kwetsbaar en eenzaam zijn positie in het geheel geworden is. We staan op de rand van een vulkaan. Zullen we, als in de slotscène van een theaterstuk, klappend voor onze eigen ondergang staan, zoals de Deense filosoof en theoloog Søren Kierkegaard eens opmerkte? Of zullen we een radicale revolutie in de geest teweegbrengen en bewustzijn, heelheid en sacraliteit van het leven centraal stellen? Veel tijd is er niet. Inzicht is de brug naar de te herwinnen wijsheid. Juist ten tijde van crises blijkt de mens tot grootse dingen in staat. 





© Marcel Messing 2011
SpeakersAcademy magazine 8e jaargang no. 16 
http://www.speakersacademy.nl/
Noten:
[1] Utrecht, 1965.
[2] München, 19824, p. 16 en 351. 
[3] Londen [etc], 2003³.
[4]Amsterdam, 2010³, p. 195.
[5] Sitchin, Z., Genesis revisited. Is modern science catching up with ancient knowledge?, New York, 1990.
[6] Cf. Broere, A., Ending the Global Casino? Humane Economy Publishings, The Netherlands, 2010 en
Messing, M., Het huis op de rots gebouwd. Over de parabels van Jezus, Haarlem, 2010, dl. 3, p.134-140.
[7] Verhoeven, Cornelis, Inleiding tot de verwondering, Bilthoven, 19674, p. 209.
[8] Boëthius, De vertroosting van de filosofie, Baarn, 1990, p. 81.
[9] Jung, C.G., Herinneringen, dromen, gedachten. Rotterdam, 1976, p. 260.
[10] Cf. Campbell, J. en B. Moyers, Mythen en bewustzijn, Houten, 1990.
[11] Zhuang Zi. De volledige geschriften, Amsterdam/Antwerpen, 20075, p. 185.
[12] Rees, M, Onze laatste eeuw. Overleeft de mens de 21e eeuw? Utrecht, 2003, i.h.b. p. 112-125.
[13] Die Weisheit des Laotse, Frankfurt am Main, 1988², p. 45 en The Sreemad-Bhagawad-Geeta, Bombay, 1967³, dl. 1,  p.240.
[14] Pascal, B.,Gedachten, Utrecht, 1963, p. 130.
[15] Dhammpada. Des Buddhas Weg zur Weisheit, Uttenbühl, 1992, p. 81-82.
[16] Spinoza, B. de, Hoofdstukken uit De politieke verhandeling, Meppel/Amsterdam, 1985, p. 31 en 39-40 (Inleiding, Art. 2).
[17] Amsterdam, 201114.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten